Geestelijk leiderschap in een tijd van onverschilligheid
Drs. Wim H. Dekker
Er wordt in onze tijd veel geklaagd over het ontbreken van leiderschap. Wij zouden in een land wonen zonder echte gezagsdragers. Er is niemand aan wie wij ons kunnen optrekken. Niemand die ons voorgaat. En een volk zonder leider is als een kudde zonder herder. De schapen dwalen wat rond zonder te weten waar de velden liggen, overgeleverd aan de grillen van wilde dieren, rovers en stropers.
Politiek is dit de laatste jaren wel helder geworden. Een partij als de LPF kon groot worden dankzij een clowneske leider. Niet omdat hij wat te zeggen had, maar omdat hij wat uitstraalde en dingen durfde te zeggen, zinnig of onzinnig. Ook zonder moord was dit wellicht een eendagsvlieg geweest. In ieder geval lijkt dit voor de partij die Fortuyn heeft achtergelaten, te gelden.
Maar geldt dit nu evenzeer voor de kerken? Kun je zeggen dat de reformatorische kerken ook te kampen hebben met een leiderschapscrisis? Het loont de moeite om het antwoord op deze vraag te verkennen aan de hand van een casus.
Recentelijk publiceerde de kerknieuwsjournalist K. van der Zwaag een ruim duizend pagina’s tellend boek onder de titel Afwachten of verwachten? De toeeigening des heils in historisch en theologisch perspectief. In dit boek wordt tamelijk grenzeloos, gezien de omvang, gepoogd de discussie over de toeeigening van het heil in kaart te brengen.
Kenmerkend voor het boek is dat dit niet gebeurt vanuit een onafhankelijke positie als buitenstaander. Van der Zwaag is zelf een gelovig mens, lid van de Gereformeerde Gemeenten, en niet alleen een verstandelijk kenner van de thematiek maar ook een bevindelijk ingewijde. Het boek is niet alleen geschreven omdat het een ‘hot issue’ is in zijn eigen kerkverband, maar ook omdat het voor hemzelf als gelovige een aangelegen punt was en is. Het gaat voor Van der Zwaag om zaken van eeuwig wel en wee, zowel voor hemzelf als voor anderen. Heil is cruciaal.
Zo’n theologische kwestie kun je ook sociologisch beschouwen. Het mag dan om eeuwig heil gaan, dat heil wordt hier op aarde wel bemiddeld, door ambtsdragers en in een kerk. En de kerk mag dan een instelling Gods zijn, het is evenzeer mensenwerk. Net als ambtsdragers ook maar mensen zijn. Sociologisch valt er dus ook wat over te zeggen. Niet alles. Sociologie weet van de eeuwige dingen nu eenmaal niet veel.
Het boek van deze kerknieuwsjournalist – en verder gewoon gemeentelid – riep in zijn kerkverband heftige reacties op. Kort na verschijnen reageerde ds. A. Moerkerken min of meer impliciet op de verschijning van dit boek en enkele andere kritische publicaties over zijn kerkverband. De teneur van zijn verhaal was dat hij er vooral zo moe van werd: ‘Onze gemeenten liggen de laatste tijd onder vuur. Dat is niets nieuws, maar het is wel onaangenaam. Zelfs indien dat vuur voor een groot deel bestaat uit losse flodders, die weinig inhoud hebben, maar wel verwarring stichten. Dit alles stemt verdrietig. Niet het minst de hardnekkige wijze waarop men niet moede wordt van de prediking in onze gemeenten karikaturen te tekenen. (…) De predikanten in onze gemeenten zouden vooral in de laatste twintig jaar heel anders zijn gaan preken, bekrompener, krampachtiger, wettischer. Daar zou onze theologische school in niet geringe mate debet aan zijn …
Wat is er op dit alles te zeggen? Jezelf verdedigen is altijd een moeizaam werk. Dat kan een ander beter doen.’
Enkele maanden later werd Afwachten of verwachten? in het kerkblad van de Gereformeerde Gemeenten besproken door dominee D. de Wit. Hij laat weinig van het boek en de auteur ervan heel. Niet dat hij inhoudelijk ingaat op het boek. In zijn bespreking laat De Wit vooral zien dat Van Der Zwaag kritiek levert op de praktijk van de prediking van hedendaagse gereformeerde Gemeente predikanten als het gaat om de toeeigening van het heil. In zijn kritiek beroept Van der Zwaag zich op bronnen uit verleden en heden die dubieus en ketters zijn. En waar je mee omgaat, daar wordt je mee besmet. Van der Zwaag is zozeer besmet door deze bronnen dat hij ongeneeslijk is. Je daar verder me bezighouden is zonde van de tijd. En ook hier weer die verzuchting op het eind: ‘In dit soort boeken ligt een grote verzoeking. Het lezen ervan heeft veel tijd gekost, tijd die ten koste gaat van de eigenlijke taak waartoe een predikant geroepen is. (…) De Heere geve dat de predikanten niet al zuchtend hun weg behoeven te gaan door dit geschrijf. Hij geve Zelf, ondanks al die boeken die verschijnen, toch de vreugde van het dienen in de liefdedienst des Heeren.’ Wat je ook van de leiders van de Gereformeerde Gemeenten kunt zeggen, ze zijn in ieder geval moe.
Tot zover de casus.[1] Nu de sociologische analyse.
Voordat het leiderschap aan de orde kan komen, eerst iets over de kwestie zelf. Het boek van Van der Zwaag raakt de kern van de identiteit van de Gereformeerde Gemeenten. Het bestaansrecht van dit kerkverband schuilt voor een groot deel in de eigen visie op juist dit leerstuk. En die identiteit is een levende identiteit. De leer over de toeeigening van het heil ligt niet in de la, maar wordt wekelijks gepraktiseerd in prediking, catechese en stukjes in blaadjes en dergelijke. Deze leer wordt niet alleen gepraktiseerd, hij wordt ook bewaard. Ambtsdragers, vooral predikanten en ouderlingen, zien er op toe dat de leer zuiver wordt gehouden. Het gaat daarin, in hun beleving, om de eer van God. En als dat niet het geval is, want wie kan in de harten van mensen kijken, gaat het ze wellicht om de bekoring van het leersysteem zelf, of eigen eer of wat dan ook. Maar in woord en gebaar geeft men meestal aan dat het om de eer van God gaat.
Van der Zwaag gaat het evenzeer om de zuiverheid van de leer en de eer van God. Alleen brengt het hem wel in conflict met de leiders van zijn kerk. Want zij ervaren zijn opvattingen als aantasting van de leer en ondermijning van het gezag van de ambtsdragers. En daar worden ze moe van.
Nu is dit niet de plaats om op het leerpunt zelf in te gaan. Het gaat in dit artikel om leiderschap. Hoe gaan geestelijk leiders om met de emancipatie van het kerkvolk? Dat is de vraag waar het nu om draait.
Om over het leiderschap wat te kunnen zeggen, maak ik gebruik van enkele gedachten over leiderschap van de socioloog Max Weber. Weber onderscheidt drie gezagstypen: traditioneel gezag, charismatisch gezag en rationeel legitiem gezag. Vanuit elk van deze gezagstypen valt wel wat over deze kwestie te zeggen.
Wanneer leiders charismatisch gezag hebben, worden zij geloofd om wie zij zijn. Wat zij zeggen, doet er wel toe, maar het krijgt gezag omdat zij het zeggen. Meestal gaat het hier om leiders die massa’s kunnen bespelen, acteertalent en sprekersgaven hebben. Maar dat niet alleen. Omstandigheden doen er ook toe. Wanneer de kudde niet meer weet welke kant men op moet, niet in staat is om een richting te kiezen, is de kans op en de behoefte aan een charismatisch leider het grootst. Het zijn leiders aan wie men zich toevertrouwt.
Charismatisch leiderschap lijkt op het eerste gezicht in onze casus geen rol te spelen. Het boek van Van der Zwaag is juist een teken van het ontbreken van charismatisch leiderschap. Een gewoon gemeentelid dat meent zijn eigen visie te mogen publiceren over een kwestie die de identiteit van het kerkverband raakt, erkent blijkbaar geen leider boven zich. Het laat zien dat de ambten geen charismatisch gezag meer hebben. Van der Zwaag is zelf na gaan denken, zonder charismatisch leiding. Van de Zwaag tart op deze wijze het gezag.
Dat de leiders dit zo ervaren, blijkt uit de reacties. Psychologisch gezien duidt vermoeidheid op verdriet en boosheid die niet ontladen wordt, maar ingehouden. Hier zijn leiders aan het woord die zich afgewezen voelen, gekwetst in goede naam en eer, miskend in hun ijver voor de goede zaak. Miskend charisma vervult een leider al snel met een intens zelfmedelijden. ‘Ik ben niet boos, maar verdrietig.’ Gevolg is dat niet echt over de zaak zelf gesproken wordt, maar dat het vanaf het begin af aan een conflict in termen van goed of fout is. De boekbespreking van De Wit is hier een schoolvoorbeeld van. Het gaat hier meer over gekwetste trots dan over toeeigening van het heil.
Toch speelt charisma wel een grote rol in dit conflict. Want als je aan beide kanten de manier van argumenteren bekijkt, valt direct op dat het vooral om namen lijkt te gaan. Om de eigen positie in het leerstuk duidelijk te maken heb je geen duizend pagina’s nodig. Dat kan wellicht in een bladzijde of tien. Maar om die positie te versterken, doe je er goed aan namen en handtekeningen te verzamelen. Calvijn, Kersten, Hellenbroek, Vergunst, Van Ruler, Woelderink enz. En het grappige is, dat die namen op een gegeven moment belangrijker lijken te worden dan de positie in het leerstuk zelf. Omdat Van der Zwaag Woelderink ergens instemmend citeert, is hij fout. En andersom, omdat De Wit vol sentiment over het eenvoudige leerboekje van Hellenbroek spreekt is hij al fout.
Kerkelijke leergeschillen worden hier besproken op een manier die doet denken aan een spelletje Risk of Stratego: omvang en samenstelling van het leger lijken bepalend te zijn voor het succes in de strijd. Inhoudelijke argumentatie blijft uit.
Het tweede gezagstype dat Weber onderscheidt, is het rationeel legitieme gezagstype. Het gezag van de leider is hier niet gebaseerd op zijn persoonlijkheid, maar op de inhoud van zijn argumenten. Hij wordt geaccepteerd als leider omdat men weet dat wat hij wil ook waar is, of goed en rechtvaardig. Dat wat de leider wil, is narekenbaar en navolgbaar voor zijn achterban. Zo’n leider vraagt er meestal ook om om het eens na te rekenen. Hij is niet bang voor discussie. Dat brengt alleen de waarheid maar aan het licht. Het is ook een leider die bereid is tot leren. Als een ander het beter weet, dan moet die vooral zijn mond niet houden. De leider kan van gedachten veranderen. Maar alleen op basis van redelijke argumenten.
De kwestie van onze casus heeft nooit dit niveau gehaald. Van der Zwaags boek mag dan bedoeld zijn als een aanzet tot een redelijke en rationele uitwisseling van argumenten, geloven dat het hier ook werkelijk van kon komen lijkt mij rijkelijk naïef te zijn. Daar hoef je geen kerknieuwsjournalist voor te zijn.
De kwestie van de toeeigening van het heil is te vertroebeld om er rationeel over van gedachten te kunnen wisselen. Soms kan dat, binnen een huwelijk, op vakantie in een zeilboot, of tussen vrienden die elkaar vertrouwen. Maar niet in de media en via boeken. En ook niet op synoden of in classes. Het onderwerp is hiervoor veel te beladen. Kerkhistorisch zijn op dit punt in de vorige eeuw alleen al diverse kerkelijke conflicten geweest, een kerkscheuring zelfs en diverse overgangen van predikanten, gemeenten en gemeenteleden. En elk conflict is als hoogst emotioneel en existentieel ervaren. Die emoties krijg je met boeken of pamfletten niet onder controle.
Het onderwerp is niet alleen te beladen door het verleden, het is evenzeer te beladen door het existentiële gehalte van de thematiek zelf. Een groot deel van de kerkleden van de Gereformeerde Gemeenten worstelt individueel met deze vraag. Soms met betrekking tot zichzelf, soms met betrekking tot geliefden die ze verliezen aan de dood. En altijd maar weer gaat het om het eeuwig wel en wee, de alles beslissende eeuwigheid. En daarin mag het soms ook even om Gods eer gaan. Dat maakt het geloofsleven ook zo zwaar.
In het bijzonder geldt dit natuurlijk voor het beperkte aantal predikanten. Week in, week uit begraven zij mensen, huwen zij echtparen, dopen zij kinderen en bedienen zij het heil in de prediking. En steeds maar weer die schare voor ze met allemaal individuen met een ziel voor de eeuwigheid. Op deze ambtsdragers rust een nauwelijks te beseffen en dragen verantwoordelijkheid. Zij kunnen die scharen bedriegen voor de eeuwigheid, van het heil afhouden, misleiden enzovoorts. Als deze leiders een geweten hebben, of een levend geloof, dan drukt dit.
En dan komt er een journalist met een boek van duizend pagina’s om te zeggen dat ze het niet goed doen. Of een ex-priester. Of een hoogleraar van de Technische universiteit. Als geestelijk leider daar redelijk op kunnen reageren is wellicht teveel gevraagd. Want de gedachte in overweging nemen dat je er misschien naast zit met je prediking en je bediening van het heil brengt al die begrafenissen in herinnering waarin je het anders geleerd hebt. En dat niet alleen, maar ook al die preken, de keren dat je het sacrament bediend hebt, de keren dat je gesprekken voerde met worstelende zielen en geen opening kon bieden. Om daar open en redelijk over te kunnen praten, heb je veel geloof nodig. Zoals je ook veel moed nodig hebt om als journalist en criticus te heroverwegen of je er misschien niet naast zit met je opvattingen over de toeeigening van het heil. Want het raakt dan ook je eigen heil.
Wie de boekbesprekingen en discussies leest, ziet dat dit niveau niet gehaald is.
Tot slot is er nog het traditioneel leiderschap. Het gezag van de leider is hier gebaseerd op de traditie zelf. Niet zijn eigen traditie. Dan zou het charismatisch gezag zijn. Het gaat hier meer om het gezag van het ambt. Omdat iemand dominee is, journalist of politicus, heeft hij gezag. De mate waarin het ambt erkend wordt, bepaalt de gezagshiërarchie.
In dit geval was het wel spannend. Van der Zwaag heeft en had een sterke gezagspositie. Journalist van een vertrouwde kerknieuwsredactie, gepromoveerd op een onderwerp dat deel uit maakt van de traditie van een vertrouwde politieke partij en auteur van een boek over de geliefde Augustinus. Hier is niet zomaar iemand aan het woord. Het volk neemt zo’n stem serieus. In zekere zin had hij meer gezag dan de eerdere opposant Blaauwendraad. Bovendien maakt een boek met zo’n omvang ook indruk.
Maar hoezeer dit alles gezag met zich meebrengt en -bracht, het was onvoldoende om het gezag van de kerkelijke elite van predikanten te betwisten. Het ziet er naar uit dat het grootste deel van het kerkvolk onbetwist achter zijn voorgangers blijft staan. Natuurlijk zal een deel overstappen naar andere kerkverbanden, maar de Gereformeerde Gemeenten kunnen voortgaan en op koers blijven. De steen die geslingerd is, laat niet veel meer achter dan een kortdurende rimpel in een vijvertje. Officieel is verklaard dat Van der Zwaag het rechte pad heeft verlaten. De leer wordt opnieuw verwoord in een serie artikelen en men gaat over tot de orde van de dag. Het kerkvolk hield de adem in en haalt nu opgelucht adem of zucht verder. En wellicht wordt Van der Zwaag getroffen door kerkelijke tucht of trekt hij zelf zijn conclusies.
Wat leert ons de sociologe analyse van de casus Van der Zwaag? Ik trek een paar conclusies:
Drs. Wim H. Dekker (1965) is docent sociologie en supervisor aan de Opleiding Maatschappelijk werk en dienstverlening van de Christelijke Hogeschool Ede.
[1] De casus is natuurlijk niet geheel willekeurig gekozen. Ik heb de discussie vooral binnen het kerkblad van de Gereformeerde Gemeenten gevolgd. Voordeel van deze casus is dat deze compact is. Bovendien acht ik deze casus representatief voor de reformatorische of bevindelijke gereformeerde groep. Samen op Weg zou ook een optie zijn geweest. Maar die kwestie is minder compact en eenduidig. Niettemin zou het de moeite waard zijn om de leiderschapstypen van Weber toe te passen op groepen en personen in de diverse kampen van de Gereformeerde Bond rond Samen op Weg.