In: Ecclesia, nr. 21, oktober 2004

 

Een moedig boek

 

Drs. J. G. Barnhoorn, Nunspeet

 

   In augustus 2000 hebben wij in ons blad aandacht geschonken aan het proefschrift van K. van der Zwaag: Onverkort of gekortwiekt? Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de spanning tussen overheid en religie. Een systematisch-historische interpretatie van een "omstreden" geloofsarti­kel. Een lijvige dissertatie over een boeiend onderwerp. Nu, bijna vier jaar later, ligt er een nieuw boek van Van der Zwaag voor ons,[1] dat in de kringen, waarin de auteur thuishoort, de Gereformeerde Gemeenten, al spoedig na zijn verschijning veel stof heeft doen opwaaien. Gewijd aan een thema, dat in dit kerkgenootschap de jaren door de gemoederen van velen heeft beheerst, zou het, zo hebben wij in de pers kunnen lezen, tot veel onrust aanleiding gegeven hebben, waarom de kerkenraad van Barneveld, de woonplaats van Van der Zwaag, de auteur de toegang tot het Avondmaal heeft ontzegd (!). En dat terwijl in dit boek een faire poging wordt ondernomen, met deze en gene in discussie te gaan over een precair onderwerp, waarover de schrijver, die zich heel grondig in de stof heeft verdiept, helderheid wil verschaffen.

 

   Maar hier ligt nu juist de moeilijkheid. In de Gereformeerde Gemeenten, die een gesloten front vormen, is discussie te enen male ondenkbaar. Een gewaagde uitspraak? Allerminst: "Op afwijkend gedrag staan sociale sancties zoals verdacht maken en suggestief spreken. Gebrek aan echte zelfreflectie en toetsing aan "de vaderen" maakt de groepsnorm eenzijdiger en strakker zodat mensen als Van der Zwaag als ordeverstoorders ervaren worden", aldus Drs A.A. van der Schans in een uitvoerig artikel in Wapenveld,[2] waarin hij stelt, dat de gedurig toenemende dogmatisering en institutionalisering een koerswijziging in deze kringen volkomen ondenkbaar maken. Een trieste ontwikkeling, die reeds velen, in de loop der jaren volkomen moedeloos geworden, ertoe heeft gebracht, zich bij de treurige stand van zaken neer te leggen en elders een kerkelijk onderdak te gaan zoeken.

 

    Men vraagt zich dan ook af, wat mensen ertoe beweegt, toch steeds opnieuw de strijd aan te gaan en een zoveelste poging te wagen, de starheid van het milieu, waarin zij verkeren, te doorbreken. Als ik het goed zie, is het hun erom te doen, gemeenteleden, die zondag aan zondag worden opgezadeld met een prediking, die voor de dienst der verzoening niet of nauwelijks ruimte laat, zodat zij totaal geen blijdschap uitstraalt, een uitzicht te openen, zoals ons dit ons in de Schrift geboden wordt. In plaats van lijdelijk àfwachten mogen wij vèrwachten. "Ik blijf de Heer verwachten, mijn ziel wacht ongestoord: ik hoop in al mijn klachten op zijn onfeilbaar woord", zo mogen wij met de dichter van Psalm 130 zingen. Een verwachten, een hopen, dat ontspringt aan het vertrouwen, dat de Here God de mens, die met een verslagen hart zijn toevlucht tot Hem neemt, niet zal afwijzen, maar, in zijn grote liefde voor zondaren, zich over hem ontfermen zal.

 

    Nu moeten wij ons echter realiseren, dat de vraag naar de toe-eigening van het heil (de vraag van Luther, hoe als zondig mens bij God genade te vinden) onder ons - en hierbij heb ik behalve de kerken, die in de P.K.N. verenigd zijn, ook de Christelijke Gereformeerde, de Vrijgemaakte en de Nederlands Gereformeerde kerken op het oog - bij lange na zo sterk niet meer leeft als in het verleden het geval geweest is. Integendeel zelfs. Het komt mij voor, dat men vandaag de dag in het algemeen gesproken zonder meer uitgaat van het heil als een ontwijfelbaar gegeven, dat geen ruimte laat voor onzekerheid over de reikwijdte van de verdiensten, die Christus zich aan het kruis verworven heeft. Een sprekend teken hiervan acht ik de grote aantrekkings­kracht van de evangelische beweging, waarbij ik met name denk aan de in deze kringen zo populaire opwekkingsliederen, die, duidelijk anders getoonzet dan de psalmen, mijns inziens veelal een grote mate van oppervlakkigheid verraden. En toch: wanneer men aan de vraag naar de toe-eigening van het heil voorbijgaat als een kwestie, die uitsluitend de Gereformeerde Gemeenten aangaat, verliest men uit het oog, dat het hier om een heel wezenlijk gezichtspunt gaat van het erfgoed, ons door de Hervormers overgeleverd.

 

   Vandaar, dat het mijns inziens alleszins aanbeveling verdient, op dit nieuwe boek van Van der Zwaag nadrukkelijk de aandacht te vestigen. Een boek van - schrik niet! - zo'n elfhonderd bladzijden, waarin een veelheid aan onderwerpen ter sprake wordt gebracht, zodat het de lezer reeds door zijn omvang gemakkelijk kan afschrikken. Een boek echter, dat ons ook heel veel te bieden heeft. Een moedig boek vooral, dat wij, niet in de laatste plaats in de rechterflank van de Gereformeerde Gezindte, veel lezers toewensen, die, zo bidden wij hun toe, door het op zich te laten inwerken oog mogen krijgen voor het aanbod van genade als ook voor hen van kracht en, bekommerd als zij wellicht zijn, hierdoor in de ruimte gezet mogen worden.

 

 

N.a.v. K. van der Zwaag, Afwachten of verwachten. De toe-eigening des heils in historisch en theologisch perspectief


 

[1] Een uitgave van Uitg. Groen te Heerenveen. ISBN-nummer: 90-5829-337-8. Prijs: EUR 34,50.

[2]    Vgl. A.A. van der Schans, Het voortduren van een huishoudelijke twist, in Wapenveld,

         Jaargang 54, Nummer 2 (april 2004).