Wie de titel Afwachten of verwachten op zich in laat werken, beseft dat het hier niet over niks gaat. Het gaat over het meest wezenlijke waarover je met elkaar kunt spreken: in Christus of buiten Christus, eeuwige zaligheid of eeuwige rampzaligheid. Al de eeuwen door is daar over gesproken, is daar theologische strijd over gevoerd. Maar al de eeuwen door is daar ook persoonlijk gestreden om Christus en al Zijn weldaden deelachtig te worden. En is dat geen wonder, al de eeuwen door hebben mensen geleerd dat zij het leven in eigen hand niet meer konden houden, maar dat het ware leven alleen in Christus ligt. Ergens in die strijd om de persoonlijke toepassing van het heil is bij al die mensen een keer een licht opgegaan dat nooit meer gedoofd werd, ook al kon het geweldig bestreden worden. Dat licht had alles te maken met Gods gewilligheid in Christus Jezus in het zaligmaken van verloren zondaren. Dat licht had alles te maken met de ontzaglijke ontdekking dat er in mij geen goed woont en dat dat van mij uit ook nooit meer veranderen zou. Dat licht had alles te maken met de verootmoedigende ontdekking dat ik niet alleen een goddeloze zondaar ben maar ook een vrome en rechtzinnige zondaar die de door God gegeven Zaligmaker verwierp. Maar dat licht had vooral ook alles te maken met dat heerlijke evangelie dat nu op zulke verloren en hardnekkige zondaren berekend was. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest werken samen om zondaren zalig te maken. Het is de Geest Die het uit Christus neemt en het ons verkondigt, het is de Vader Die tot de Zoon trekt, het is de Zoon Die in de wereld gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Al de eeuwen door is zo de Heere Jezus Christus, de Gekruisigde in de harten van mensenkinderen een oorzaak geworden van volkomen zaligheid.
Laat dat overheersen bij de bespreking van dit tere onderwerp. Er is doen aan bij God. Hij maakt zalig en Hij zal dit blijven doen tot de laatste dag toe.
Intussen is het niet vreemd dat er met name bij dit onderwerp zo snel beroering is, de meningen zo fel tegenover elkaar staan. Omdat dwars door alle discussie heen de vragen van het hart meeklinken: als de rijke dan bijna niet zalig kan worden, wie kan dan zalig worden.
Het boek van Van der Zwaag mag een indrukwekkende prestatie genoemd worden. Dit encyclopedische werk neemt ons mee door de reformatie, het puritanisme, de nadere reformatie en krijgt vanuit de vele thema’s rond de toe-eigening van het heil steeds een uitgebreide toespitsing naar de stand van zaken in de gereformeerde gezindte in deze tijd.
Weldadig doet daarbij aan dat de auteur niet ongenuanceerd te werk gaat. Hij zegt bijv. niet dat er geen sprake is van voorwaarden om tot Christus te komen en hij laat zien dat je op een bepaalde manier het geloof best een voorwaarde mag noemen. Hij probeert veelal de uitspraken en gedachtenlijnen van theologen te plaatsen tegen de historische context waarin ze geplaatst zijn.
Juist deze genuanceerdheid maakt het boek soms ook wel vermoeiend, omdat het toch inderdaad nogal ingewikkeld is. Af en toe leg je het boek dan met een zucht weg om vervolgens de andere dag toch geboeid verder te lezen. Wat het boek mij opnieuw duidelijk heeft gemaakt, dat is de ontwikkeling met name in de relatie wedergeboorte geloof zekerheid.
In de reformatie zien we de wedergeboorte zowel het eerste begin als het totale geloofsleven omvatten, waarbij wedergeboorte en het geloof als daad, als geloven in de belofte van het evangelie “alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon naar de aarde zonden heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:16) heel dicht bij elkaar horen. En in dat geloof wordt heilszekerheid ervaren. Laat er verder geen misverstand zijn: ook in de reformatie wordt een volstrekt verloren zondaar gezaligd en een rijke ledig heen gezonden. En dat weet die zondaar ook. En ook in de reformatie wordt niet alles op één dag beleefd. Nee, er is sprake van zwak geloof, van klein geloof, van aangevochten en bestreden geloof, van het naakte geloof in het naakte Woord van God alleen, van het nochtans des geloofs, van meerdere geloofskennis van Christus, kortom, het geloofsleven is een levend leven en wezenlijk onderscheiden van een dood leven. Steeds als Calvijn onderscheid maakt tussen schijn en zijn gaat het om twee zaken: vertrouwen en heiliging. Is er het oprechte vertrouwen dat God waarachtig is in het spreken van zijn bedreigingen maar vooral ook in het spreken van de beloften van zaligheid een iegelijk die gelooft? En aan de andere kant, is er de vrucht van dit leven des geloofs: het leven voor Gods aangezicht, de overdenking van het toekomende leven, een tere levenswandel dichtbij het Woord van God.
In de nadere reformatie zien we de pastorale context sterk veranderen ten opzichte van die in de reformatie. Bij de reformatie ging het vooral om de herontdekking van het Woord en de rechtvaardiging door het geloof in Christus en Zijn gerechtigheid, in de nadere reformatie zien we naast deze thema’s ook andere thema’s een grote rol spelen. Er was sprake van de volgende generaties die van jongs af opgevoed waren bij de leer der reformatie. Geloofsautomatisme, strijd met betrekking tot geloofszekerheid, het waren zaken die naast elkaar voorkwamen. De kerk als volkskerk had handenvol werk om deze volgende generaties mee te nemen in een levensheiliging die het gehele leven omvatte. En daarnaast kwam er naast het front van de dopersen een nieuw front: dat der Arminianen. Kortom, de context waarin getheologiseerd en gepreekt werd verschilde nogal van die van de reformatie.
Ook in de nadere reformatie worden wedergeboorte en geloof veelal heel dicht bij elkaar gehouden. Wel zijn er theologische aanzetten om deze verder uit elkaar te trekken. Met name Comrie is van deze opvatting een vertegenwoordiger. Om het karakter van de genade veilig te stellen tegenover hen die de daad van het geloof zo centraal stellen dat de gave van het geloof door de Heilige Geest ondergesneeuwd dreigde te raken, maakt hij onderscheid tussen hebbelijkheid en dadelijkheid van het geloof. Hij staat daarin niet alleen, maar wel kan worden gesteld dat degenen die het geloof onderscheiden in het geloof als vermogen en het geloof als daad in de nadere reformatie een duidelijke minderheid vormen. Veel meer aanhang heeft de gedachte dat de zekerheid niet langer tot het wezen van het geloof gerekend moet worden maar tot het welwezen van het geloof. Van der Groe is één van de weinigen die daar een krachtig geluid tegen laat horen. Bij het onderscheid tussen schijn en zijn zien we vooral de kenmerken van een oprecht geloof, een waar zaligmakend geloof beschreven zowel tot ontdekking van de hypocrieten als tot bemoediging van de kleingelovigen. Ook de levenswandel wordt bij deze kenmerken betrokken, maar overwegend in relatie tot het oprechte geloof in Christus. Soms gaan enkele nadere reformatoren in hun pastorale bewogenheid wel erg ver, als ze kenmerken van de wedergeboorte of de levenswandel geïsoleerd beschrijven van het geloof in Christus, waardoor het gevaar niet denkbeeldig is dat er goede gedachten komen over de genadestaat terwijl Christus nog niet gekend wordt.
Opvallend is ook dat de prediking in de nadere reformatie naast beschrijving en toetsing van het geloof ook volop proclamatie en bemiddeling van het heil is.
Het wordt tijd voor een tussenbalans. In de beschrijving die ik tot nu toe gegeven heb, is er een verschil tussen Van der Zwaag en mij. Doordat Van der Zwaag vooral beschrijft en hij de periodes dan wel stromingen inhoud geeft door citaten zoveel mogelijk vanuit hun context voor zichzelf te laten spreken (af en toe vergist hij zich even en laat hij toch even zien waar hij zelf staat), wordt het de lezer soms erg gemakkelijk gemaakt om te denken dat de verschillen tussen reformatie en nadere reformatie wel erg groot zijn en in feite een neergang betekenen. In mijn beschrijving die van het begin tot het eind mijn mening is, geef ik aan dat ik het gedachtegoed van de nadere reformatie meer een nadere uitwerking vind van de reformatie tegen de achtergrond van een andere context. Ik zie ze veel meer in elkaars verlengde liggen en waardeer dat ook als zodanig. Hoewel, enige spanning is er ook in mijn denken. Ik wil dat duidelijk maken met een voorbeeld.
Ik heb naast elkaar gezet de kanttekening bij 2 Petrus 3:9 en het commentaar van Calvijn bij deze tekst.
Ik lees eerst de tekst, vervolgens geef ik een korte toelichting bij deze tekst en daarna lees ik eerst Calvijn en daarna de kanttekening.
“De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen.”
Petrus schrijft een ernstige waarschuwing tegen dwaalleraars. Ze zullen komen in het laatste der dagen. Zij zijn herkenbaar doordat zij naar hun eigen begeerlijkheden wandelen en ze gaan spotten met de jonge christelijke gemeenten. Waar blijft de Heere Jezus nu, Hij had toch beloofd dat Hij terug zou komen? Er verandert toch helemaal niets? We proeven hier de verleiding. Jullie hebben kunstig verdichte fabels geloofd, je hebt misschien wel een zeer sober leven geleid, omdat je dichtbij de wederkomst van Christus hebt geleefd en intussen glipt dit leven met al het mooie dat het te bieden heeft door jullie vingers. Wat een stumpers zijn jullie toch eigenlijk. En deze spotternij geeft beroering onder de jonge christenen. En dan zegt Petrus: weet dat bij de Heere één dag is als duizend jaren en duizend jaren als één dag. De Heere vertraagt de belofte niet, maar hij stelt het oordeel uit uit lankmoedigheid jegens ons, want Hij wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen. Deze prachtige woorden waarin de lankmoedigheid Gods tot inhoud krijgt Zijn wil dat allen tot bekering komen, zijn een nader onderzoek waard. Wil God nu werkelijk dat allen tot bekering komen? Of moeten wij dit anders lezen?
Calvijn:
“Niet willende, dat enigen verloren gaan. Dit is een wonderbare liefde tot het menselijke geslacht, dat Hij ze allen wil zalig hebben en gereed is ter zaligheid op te nemen die moedwillig verloren gaan. Doch deze orde is wel op te merken, dat God bereid is allen tot boetvaardigheid te ontvangen, opdat niemand verloren ga; want met deze woorden wordt aangewezen het middel om zaligheid te verkrijgen. Hierom, wie van ons naar zijn zaligheid staat, dat hij lere deze weg in te gaan. Maar hier kan men vragen: zo God niet wil dat iemand verloren ga, waarom gaan dan zo velen verloren? Ik antwoord, dat hier niet gesproken wordt over de verborgen raad Gods, waarbij de verworpenen tot hun verderf verordineerd zijn, maar alleen van de wil die ons in het Evangelie geopenbaard wordt. Want daar biedt God de hand een iegelijk zonder onderscheid. Doch Hij grijpt alleen die aan, en leidt ze tot Zich, welke Hij vóór de schepping der wereld verkoren heeft.”
Kanttekening:
“Namelijk uit ons, die krachtig geroepen zijn en nog zullen worden. Want alzo God al wat Hij wil doen kan en ook doet, zo kan dit niet verstaan worden van alle en een ieder mens, dewijl de Schrift en de ervaring zelf getuigen, dat niet alle mensen zalig worden maar velen verloren gaan.”
Hoewel ik niet alle zgn. universele teksten uit de bijbel op de uitleg van Calvijn en de kanttening heb nagekeken, denk ik dat het accentsverschil dat bij deze tekst blijkt, niet alleen hier blijkt. Mede onder invloed van de zeer ingrijpende strijd tegen de Arminianen is er vermoedelijk toch een zekere toespitsing opgetreden bij de exegese op het leerstuk van de predestinatie. Zien we dat Calvijn bij de exegese van deze tekst zowel de geopenbaarde wil van God zoals die in het Evangelie tot ons komt, als de verborgen wil van God noemt, bij de kanttekeningen wordt de direct bepaald door de verborgen raad van God.
Het is nodig om hier nog een zaak aan de orde te stellen. We zagen net het verschil in exegese tussen Calvijn en de kanttekening. Ik achtte dat verschil toch meer dan alleen maar een incident bij deze tekst. Maar betekent dit nu ook dat in de prediking bij de nadere reformatoren deze toespitsing op het leerstuk van de predestinatie plaats vond? Gedurende vele jaren intensieve omgang met de oude schrijvers heeft bij mij nooit de gedachte doen postvatten dat de prediking van het Evangelie ingesnoerd werd door Gods verborgen raad. En ook het boek van Van der Zwaag laat dat niet zien. We mogen hier dus wel erg oppassen voor verkeerde conclusies. Ik maak even een uitstapje. Een aantal jaren geleden verscheen het boek “Uit ons uitgegaan”. Daarin staat een artikel van de heer L.M.P. Scholten over de vertegenwoordigers uit Gelderland op de Dordtse synode. Hij geeft de theologische positie weer van deze theologen en toont aan dat er nogal wat overeenkomsten bestaan tussen deze theologen en de theologie van dr. Steenblok. Ik herinner me dat ik naar aanleiding van dat artikel een gesprek had met ds. A. Vergunst die bezig was om een uitgebreid artikel te schrijven over de theologische positie van de gereformeerde gemeenten. Dit artikel dat hij nooit heeft kunnen voltooien vanwege zijn ziekte en overlijden is verschenen in het boek “Neem de wacht des Heeren waar”. In het gesprek met ds Vergunst gaf ik aan dat het de moeite waard zou zijn om een aantal preken van de Geldersen te onderzoeken om te kijken hoe zij omgingen met de leerstuk van de verkiezing in de prediking en of zij in de prediking ook inderdaad de wet predikte aan de onbekeerden en het evangelie aan de door de wet ontdekte zondaar. Dominee Vergunst en ik waren er beiden van overtuigd dat deze theologen zo niet predikten, maar dat zij in de prediking volledig recht deden aan de geopenbaarde wil van God in het Evangelie, maar we konden dat geen van beiden zeggen op grond van gedegen onderzoek.
Ik geef van het probleem van het onderscheid tussen leer en prediking nog een voorbeeld. Onlangs liet de heer Rouwendal in een studie zien dat de geloofsleer van dr Steenblok grote verwantschap vertoont met die van ds A. Vergunst. Het is niet mijn bedoeling om daar hier verder op in te gaan, hoewel ik ervan overtuigd ben dat er wezenlijke vragen te stellen zijn met name over de stelling het gebod voor de onbekeerde en het evangelie voor de aan zichzelf ontdekte zondaar. Waar het mij om gaat, is dat Rouwendal tevens zegt dat grondig kennisnemen van de preken van dr. Steenblok duidelijk maakt dat deze de aan zichzelf ontdekte zondaren niet rechtstreeks naar Christus leidt in de prediking en daarmee zijn eigen leer niet waarmaakt.
Als het gaat om de relatie wedergeboorte geloof zekerheid, dan zien we in de periode na de nadere reformatie verdere ontwikkelingen. Ook hier is de context van grote invloed. De staatskerk was in liberaal en vrijzinnig vaarwater terechtgekomen, sterk beïnvloed door het verlichtingsdenken. De preken waren sterk moralistisch van aard, de diepe tonen van schuld en verzoening werden op veel kansels niet meer gehoord en er werd gemorreld aan de wezenlijke onderdelen van de gereformeerde geloofsleer. Daar kwam de sterk intellectualistische en elitaire houding van veel predikers bij. En in deze context verkommerde het geestelijke leven. Velen kinderen van God verlieten de kerk om in gezelschappen het geestelijke voedsel te vinden dat ze in de kerk niet kregen. Anderen combineerde het lidmaatschap van de kerk met het gezelschapleven. De universiteit was niet langer de bron van waarlijk gereformeerde theologiebeoefening. Sommigen zaken waarvan in de nadere reformatie al aanzetten te vinden zijn, worden nu veel sterker geëxpliciteerd. Wedergeboorte en geloofsvermogen worden nog wel bij elkaar gehouden, maar tussen de wedergeboorte en het geloven in Christus kan een lange periode liggen. Er zijn er die Christus nooit in der daad leren kennen. Ook de rechtvaardigmaking is steeds meer een aparte beleving geworden die bovendien maar door enkelen wordt beleefd. We zien dan ook het onderscheid tussen onbewuste en bewuste rechtvaardigmaking ontstaan. Er komt een prediking op met een sterk vergeestelijkend karakter. Preken over Ruth waarbij haar gang met Naomi en haar komen tot een huwelijk met Boaz geestelijk worden uitgelegd, zijn er in de 19e en 20e eeuw voldoende te vinden, maar het zal niet meevallen om ze in de periode van de reformatie en nadere reformatie te vinden. Datzelfde zien we ook met de geschiedenis van Jozef en zijn broers.
We moeten beseffen dat de 19e eeuw een bijzonder moeilijke tijd is geweest waarbij door de context die ik zo-even schetste, nogal wat radicaliseringen optraden. Het evenwicht was in nogal wat gevallen zoek en het kostte heel veel moeite om die balans weer enigermate te vinden. In de 20e eeuw zien we dat vaak zo moeizame gevecht om weer een geordend kerkelijk leven te krijgen, met een evenwichtige gereformeerde theologiebeoefening. In dat klimaat zie ik ds. Kersten zijn werk doen bij het invoeren van de Dordtse kerkorde, bij het mede oprichten van een theologische school. En dat werk heeft veel zegen met zich mee gebracht, zegen die tot de dag van vandaag nog doorwerkt. Herinneringen aan talloze predikanten die gedrongen door de liefde van Christus op eenvoudige en innemende wijze de gemeentes met veel zegen hebben gediend en dienen, maken mij voorzichtig in mijn bewoordingen. Want dwars daar doorheen lopen andere gedachten. Waarom komt er na de gedegen studies van ds C. Harinck over de toeleidende weg en de prediking van het evangelie geen echt gesprek op gang over deze uiterst belangrijke zaken? Waarom wordt er niet gesproken over een rehabilitatie van ds. Kok na deze laatste studie? Hoe komt het dat het gesprek tussen de liggingen zo moeizaam verloopt of zelfs helemaal stokt? Willen we eigenlijk wel echt terug naar de reformatie en nadere reformatie? Staan we wel echt open voor de rijke schatten uit de puriteinse en Schotse theologie? Of is het uiteindelijk toch zo dat met dominee Kersten en Comrie (waarbij het voor mij echt de vraag is of hij wel in alle opzichten juist geïnterpreteerd wordt) alles is gezegd, waarbij we opnieuw op moeten passen voor een te gemakkelijke vereenzelviging tussen leer en prediking?
Wat zou het een zegen zijn als het kwam tot een heilzaam gesprek over deze zeer wezenlijke zaken. Voor een heilzaam gesprek zijn een paar zaken nodig. Allereerst het elkaar serieus nemen in de bedoelingen die men zegt te hebben. Als we geen oog hebben voor de zorgen van de ander, dan is een gesprek tot mislukken gedoemd en vervallen we tot een heilloze strijd.
De zorgen in het kerkelijk leven zijn groot. Onze broeders uit de hervormde kerk verkeren in de grootste crisis ooit. In de christelijke gereformeerde kerk zijn de tegenstellingen groter dan ooit. Over mijn zorgen over de gereformeerde gemeenten heb ik zo-even al iets gezegd. En ik zou door kunnen gaan. Er is een geweldige strijd aan de gang om onze jongeren. In de gereformeerde kerken vrijgemaakt, voltrekt zich opnieuw een scheuring. In de gereformeerde gemeenten in Nederland zien we zeer grote moeite om de ambten te vervullen. Er zijn er velen in onze gemeentes uit de hele gereformeerde gezindte die zich niet of niet meer bekommeren om de vragen rond de toe-eigening des heils. Er zijn er onder ons, ook onder onze jongeren met wezenlijke honger, terwijl we vrezen dat er niet in alle gevallen gezond geestelijk voedsel is. De kerk is vleugellam door alle problemen en elk nieuw initiatief leidt tot nieuwe verwarring. RD-net, een herziene statenvertaling, uitgaven van preken door de Tabernakel, jongerenavonden enz. enz. overal ontstaan heilloze discussies over en intussen seculariseert de maatschappij voort.
Is er nog een weg? Ja, dat is de weg van oprechte verootmoediging voor God, maar ook voor elkaar. En echte verootmoediging gaat ook gepaard met het openstellen voor elkaar, met willen leren allereerst van de Heere maar in de middellijke weg ook van elkaar. O Heere, gedenk aan Uw Verbond dat U vastgemaakt hebt in het bloed van Uw lieve Zoon, dat bloed dat reinigt van alle ook kerkelijke zonden.