Centraal Weekblad, 31 oktober 2003

 

Bevindelijk Nederland failliet?

 

Door Tjerk de Reus

 

Zijn de bevindelijk-gereformeerden in een crisis beland? Men zou toch zeggen: bij hen - bij de ‘zware’ dominees, in de zwarte kousenkerken - zijn kerken vaak nog goed gevuld, doorgaans tweemaal per zondag. Hun vele organisaties draaien goed, de groep maakt de indruk hecht te zijn en duurzaam georganiseerd. Toch is het bastion van de bevindelijk-gereformeerden onderhevig aan een ernstige mate van betonrot, beweren critici.

 

Dr. Klaas van der Zwaag, kerkredacteur van het Reformatorisch Dagblad, sprak afgelopen zaterdag van het ‘faillissement’ van de bevindelijk-gereformeerden. Dat was een krasse uitspraak, die hij deed tijdens een congres over de toe-eigening des heils in de Rotterdamse Doelen. Dit congres was georganiseerd naar aanleiding van het recent verschenen studie van Van der Zwaag: Afwachten of verwachten. Deze 1100 pagina’s tellende ‘pil’ behandelt de vraag: hoe heeft het theologische thema van de toe-eigening des heils gefunctioneerd in kerk en theologie, door de eeuwen heen? De uitdrukking ‘toe-eigening des heils’ klinkt natuurlijk hopeloos ouderwets, maar het blijkt lastig te zijn om een alternatief te vinden. Centraal in dit thema staat de vraag: kom ik wel in de hemel? Daaromheen klitten allerlei andere vragen: heb ik wel een echte relatie met God? Heeft God mij wel op het oog als het gaat om zijn heil? Of ben ik misschien niet uitverkoren en zal het sowieso niet goed komen tussen God en mij?

 

Van der Zwaag heeft in zijn boek, dat veel weg heeft van een standaardwerk, vanuit deze centrale vragen allerlei thema’s behandeld: bijvoorbeeld de rol van de doop bij de heilszekerheid, de betekenis van het verbond, de bijbelse status van allerlei vragen over de uitverkiezing en over de liefde van God, over het werk van Christus en van de heilige Geest. De thematiek bleek zo breed te zijn en de verschillen in visie zo groot, dat Van der Zwaag niet genoeg had aan een doorsnee dikte, maar over de duizend pagina’s ging. Van der Zwaag heeft hierdoor vrijwel alle meningen die er over deze thematiek bestaan recht kunnen doen, vooral ook door allerlei theologen en predikanten uit de rechterflank van kerkelijk Nederland aan het woord te laten in citaten.

 

Het feit dat de zaal in De Doelen in no time uitverkocht was en met zevenhonderd aanwezigen tot de nok gevuld zat, is een signaal van de actualiteit van Van der Zwaags boek in bevindelijke kring. De kern van de problematiek bestaat uit twijfel aan de relatie met God. Of God werkelijk het oog heeft op een relatie van liefde met mensen, is iets wat aan grondige twijfel onderhevig blijkt te zijn. De meeste kerkgangers uit typisch bevindelijk-gereformeerde kerkverbanden - de Gereformeerde Gemeenten, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Oud Gereformeerde Gemeenten - missen daarom geloofszekerheid. Tot het eind van het leven wordt er vaak aan getwijfeld of het wel goed zit in de verhouding tot God. Klaas van der Zwaag constateert dit in zijn boek en het brengt hem tot de opmerking dat je beter niet meer kunt spreken van bevindelijk-gereformeerden’, omdat je met het woord ‘bevinding’ veronderstelt dat deze mensen God ook werkelijk ‘ervaren’ (bevinding = ervaring). Omdat dat nu juist nauwelijks het geval is, zou de term moeten worden vervangen door ‘reformatorischen’ of ‘orthodox-gereformeerden’.

 

Van der Zwaag is zich er zeer van bewust dat deze constatering de tragiek van de bevindelijk-gereformeerden scherp op formule brengt. Het is vooral tragiek, omdat volgens van der Zwaag de reformatorische traditie zoveel ruimhartiger gesproken heeft over de relatie van God tot de mensen en de mogelijkheid daarvan. Zowel Calvijn als Luther, alsook de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie hebben mensen in pastorale nood en met vragen rond geloofszekerheid altijd verwezen naar de royale strekking van het evangelie, waarin alle mensen welkom worden geheten. Het paradoxale is nu juist dat de geloofstraditie waarop men zich in bevindelijk-gereformeerde kring beroept, meer ontspannen de samenhang tussen evangelieprediking en bijvoorbeeld de uitverkiezing hebben beschouwd. De gedachte dat er een uitverkiezing bestaat, dat mensen zondaren zijn en God heilig, dat genade niet vanzelf spreekt en dat de menselijke schuld sinds de zondeval torenhoog is - dat alles weerhield de meeste theologen uit de reformatorische traditie niet van een positieve evangelieverkondiging. Waar is het dan misgegaan? Van der Zwaag stelt in zijn boek vast dat er een belangrijke wissel is omgezet in de negentiende eeuw. Binnen de afscheiden kerken (in 1834 vond de eerste afscheiding plaats) kun je een hoofdstroom traceren en een kleinere nevenstroom. In deze nevenstroom kwamen bepaalde rationalistische ideeën bovendrijven die voorheen nooit een rol speelden. Opvallend was bijvoorbeeld deze vraag: kan God het menen als Hij mij oproept met Hem in relatie te treden, als Hij tegelijk weet dat Hij mij niet heeft uitverkoren? Logisch ingestelde mensen beantwoordden destijds deze vraag ontkennend: God kan zoiets niet menen, want dat verhoudt zich niet tot Zijn alwetendheid. Vervolgens trok men de fatale conclusie: het evangelie is niet een blijde boodschap voor alle mensen, maar slechts voor sommigen. De evangelieprediking werd hierdoor schraal en benepen.

 

Als je de kerkhistorische lijn verder trekt, beland je in het heden. De kerkverbanden die vrij direct voorkomen uit deze nevenstroom van de Afscheiding, zijn precies de drie kerkverbanden waarin vandaag zoveel onrust is rond de toe-eigening des heils. Van der Zwaags boodschap na deze analyse was dan ook een oproep tot terugkeer. Volgens hem zullen de genoemde kerken - hij behoort zelf tot de Gereformeerde Gemeenten - er wel bij varen als zij de brede bedding van de Reformatie erkennen, het evangelie ruimhartiger prediken en zich het hoofd niet op hol laten jagen door rationele strikvragen.

 

Het boek van Van der Zwaag in niet alleen in materieel opzicht massief te noemen, ook de inhoud zijn studie zet tegenstanders krachtig met de rug tegen de muur. Het zich allemaal zo hecht in elkaar, dat het nog maar nauwelijks mogelijk is voor bevindelijk-gereformeerde hardliners om het ermee oneens te zijn. Van der Zwaag heeft de zaken breedvoerig geanalyseerd, zodat het vrijwel onmogelijk is om zijn conclusies níet te delen. Althans, als met wil discussiëren op basis van argumenten.

 

Toch zijn de bedenkingen tegen wat hij te berde brengt meteen al heel groot - met name in zijn eigen kerkelijke kring. Tijdens het congres zaterdag bleek dat vooral in de afwezigheid van alle predikanten van de Gereformeerde Gemeenten - op één na. De diverse sprekers zaterdag haakten in op kritiek die er in het Reformatorisch Dagblad was geuit door een predikant van de Gereformeerde Gemeenten. De predikant had beweerd dat Van der Zwaag willekeurig citeerde, zodat accenten anders kwamen te liggen. Maar een keertje uitglijden in een boek van 11 bladzijden, waarin zo’n zesduizend citaten voorkomen, is onvermijdelijk. Voor de sprekers - de hervormde dr. W. van Vlastuin, Gereformeerde Gemeeente-ouderling W. Büdgen en de christelijk-gereformeerde predikant ds. J. Westerink - was de intentie van het boek doorslaggevend. De ‘rijkdom’ die Van der Zwaag had ontdekt in zijn studie van Calvijn, Kohlbrugge, Luther, de Engelse puriteinen en diverse Nederlandse theologen uit de achttiende eeuw, heeft hem gestimuleerd dit door te geven aan mede-kerkgangers, voor wie het moeilijk is om tot geloofszekerheid te komen onder zo’n enghartige prediking.

 

Maar die positieve beoordeling van Van der Zwaags intenties zal er van de kant van de ‘zware’ bevindelijke kerken vermoedelijk niet komen. Men heeft al toegezegd in de kerkbladen uitgebreid op het boek in te gaan, maar welwillendheid en het besef dat er een rijke bron is aangeboord door Van der Zwaag, ontbreken ten enen male. De afwezigheid van de bevindelijke opinieleiders - om wie het Van der Zwaag nu juist gaat -  waren zaterdag afwezig en dat geeft aan in welke patstelling deze discussie alweer geraakt is. Kennelijk mag er niet gedacht worden zoals Van der Zwaag doet. In het bevindelijke kamp wordt gehoorzaamheid verwacht aan de bestaande kaders; kracht van argumenten speelt geen rol van belang. Dat is de bittere conclusie die men trekken moet na dit drukbezochte congres.